VITAスポーツクラブ

Nederlandse vertaling van Commentarii de affascinante Gallico/Boek IV

Nederlandse vertaling van Commentarii de affascinante Gallico/Boek IV

Sopra den volgende winter – het was het consulaatsjaar van Gnaeus Pompejus en Marcus Crassus – gingen de Usipeten en de Teukteren, Germaansche stammen, per grote menigte over den Rijn, niet ver van zijn uitmonding durante zee. De oorzaak daarvan was, dat zij, verscheiden jaren door de Sueben verontrust, van den oorlog te lijden hadden en mediante den rustige akkerbouw werden verhinderd. De Sueben zijn verreweg de grootste en krijgshaftigste natie van alle Germanen. Men zegt, dat zij honderd gauwen hebben, waaruit zij elk jaar duizend gewapenden over de grenzen zenden, om krijgstochten te ondernemen. De anderen, die thuis blijven, zorgen voor het onderhoud van zich en van hen, die zijn uitgetrokken. Het jaar daarop trekken wederom op hun beurt de achtergeblevenen uit en blijven de anderen thuis. Giardino degli animali verwaarlozen zij noch den landbouw, noch de kennis en de oefening van den oorlog. Eigen privaatgrondbezit bestaat bij hen niet; ook mag men niet langer dan een jaar op dezelfde plaats blijven wonen. Zij leven ook niet zozeer van graan, maar grotendeels van de melk en het vlees van hun vee; bovendien houden zij zich veel met de jacht bezig. Deze levenswijze staalt, zowel door de soort van het voedsel als door de dagelijkse lichaamsoefeningen en de ongebonden vrijheid – want van kindsbeen af zijn zij aan plicht noch tucht gewend en doen zij volstrekt niets tegen hun zin – hun krachten en geeft hun deze reusachtige gestalte. En daarbij hebben zij zich gewend, zelfs mediante de koudste streken durante de rivieren te baden en geen andere kleding te dragen dan een dierenhuid, die wegens haar kortheid het lichaam toch grotendeels onbedekt laat.

II Bewerken

Voor kooplieden staat hun land open, meer om den oorlogsbuit aan hen te verkopen, dan om eenig artikel van invoer te bekomen. Ja zelfs vreemde paarden, die de Galliers zoo gaarne hebben en die zij zich met groote edarling sito di incontri kosten aanschaffen, gebruiken de Germanen niet, maar zij vergenoegen zich hun eigen inheemse paarden, die, schoon slecht gebouwd en onaanzienlijk, door dagelijkse oefening mediante staat zijn het zwaarste werk te verrichten. Bij de ruitergevechten springen zij dikwijls van hun paarden en vechten te voet ; hun paarden hebben zij afgericht om dan op dezelfde plaats te blijven staan, waarheen de ruiters zich, als de nood dringt, weer ijlings terugbegeven. In hun ogen geldt niets voor schandelijker en weekelijker dan het gebruik van het zadel. Vandaar dat zij ‘t wagen, hoe weinigen con getal ook, de talrijkste schaar van ruiters op gezadelde paarden aan te vallen. De invoer van wijn is bij hen volstrekt verboden; want zij meenen, dat de menschen daardoor de kracht verliezen om vermoeienissen te verdragen en verwijfd worden.

III Bewerken

Zij beschouwen het als den grootsten roem voor den staat, wanneer per den wijdsten omtrek van hun grenzen de akkers woest liggen; want dit bewijst, dat vele staten hun macht niet hebben kunnen weerstaan. Aan den eenen kant van het gebied der Sueben zal daar een streek van ongeveer 600 mijlen woest liggen. Aan den anderen kant zijn de Ubiers hun naburen, wier staat eenmaal, naar Germaansche begrippen, groot en bloeiend was. Dit volk is wat beschaafder dan zijn overige stamgenooten, omdat het onmiddellijk aan den Rijn woont, een druk verkeer heeft met buitenlandsche kooplieden en wegens zijn nabuurschap Gallische zeden heeft aangenomen. Met hen hebben de Sueben vele oorlogen gevoerd en ofschoon zij hen wegens de grootte en de beteekenis van hun rijk niet uit het land hadden kunnen verdrijven, hebben zij hen toch schatplichtig gemaakt en zeer vernederd en verzwakt.

IV Bewerken

Con denzelfden toestand verkeerden de bovengenoemde Usipeten en Teukteren. Na een reeks van jaren den Sueben tegenstand te hebben geboden, waren zij echter ten laatste uit hun land verdreven en, na een rondzwerven van drie jaar hier en daar mediante Germanie, eindelijk aan den Rijn gekomen. Daar woonden de Menapiers, die aan beide oevers land, hoeven en dorpen hadden. Verschrikt door de aankomst van zulk een groote menigte, verlieten de Menapiers hun hoeven op den rechteroever, plaatsten wachtposten op den linkeroever en beletten de Germanen den overgang. Dezen beproefden al het mogelijke, om over de rivier te komen, maar uit gebrek aan schepen konden zij geen geweld aanwenden en evenmin, wegens de waakzaamheid der Menapiers, onbemerkt overgaan. Derhalve deden zij, alsof zij naar hun vaderland terugkeerden, en marcheerden drie dagmarschen; dan keerden zij echter om, legden dezen heelen weg met hun ruiterij durante een nacht af en overvielen onvermoed en onvoorziens de Menapiers, die, op het bericht hunner verspieders, dat de Germanen waren afgetrokken, zorgeloos over den Rijn naar hun dorpen waren teruggekeerd. Dezen werden nedergehouwen, en, na bemachtiging van hun schepen, staken de vijanden de rivier over, eer de Menapiers aan deze zijde van den Rijn daar iets van wisten. Zij maakten zich nu ook meester van al hun hoeven en leefden de rest van den winter van den voorraad der overvallen vijanden.